Twee hoofdstukken uit Heb mij Lief

De rest van de week ging in ledigheid ten onder. Niet dat het Ferdinand wat uit maakte, want hij was er aan gewend. Slechts de raadselachtige glimlach die zijn lippen sierde, gaven de kenner de indruk dat er iets belangwekkends stond te gebeuren.

Twee hoofdstukken uit Heb Mij Lief

I

De bel boven de deur klingelde. Ferdinand keek op. Hij was alleen in de campingwinkel. Zo gaat dat, dacht hij geërgerd. Vind je ergens een job voor halve dagen, word je meteen voor de leeuwen geworpen.

Misschien moest hij zich maar even verdekt opstellen achter één van de rekken, dan waren ze zo weer weg. De nodige rust kon hij goed gebruiken, want vanochtend had hij de hele treinreis moeten staan. Klanten helpen heeft over het algemeen weinig nut, filosofeerde Ferdinand in gedachten verder, terwijl hij snel achter een rek met bergschoenen ging staan. Mijn voorkeur gaat uit naar een zelfstandig denkende klant, het weinig hulpbehoevende type zogezegd, want uiteindelijk sta je er in het leven helemaal alleen voor. Net zoals ik hier in mijn rol van winkelbediende.

Voorzichtig keek hij tussen de bergschoenen door naar de ingang. Deze situatie zou wel eens interessante observaties kunnen opleveren, want nu was hij plotseling een verborgen camera. Het wakende en allesziende oog, hoog verheven boven de aardse lasten. Alles zou hij registreren en op zijn netvlies planten.

Te laat. Een vrouwspersoon naderde reeds. Hij knipperde met zijn ogen. Dit moest verbeelding zijn. Het schepsel dat hem feilloos gelokaliseerd had, was zonder meer de koningin van zijn meest wilde fantasieën, wanneer hij ’s avonds moederziel alleen in bed lag. Ze was gekleed in een kort zwart rokje. (“Hoera!” gilden Ferdinands hormonen. “De zomer komt!”) en de vrolijke appelborstjes die ze onder haar strakke bloesje droeg, leken hem brutaal aan te staren. Haar blonde, opgestoken haren maakten vol ontzag plaats voor twee grote donkere ogen die hem vragend aankeken. Ferdinand voelde iets weeïgs in zijn maag.

“Ik ben op zoek naar een paar degelijke wandelschoenen. Niet te duur hoor, want ik heb maar een bescheiden studiebeurs.”

Hij staarde haar aan. De schepping zij geprezen. Welk een ultiem moment is dit. De zin van het leven en de oerknal implodeerden tezamen tot een warme gloed die zijn wangen rood kleurde.

“Wandelschoenen, wandelschoenen”, prevelde Ferdinand. Waar stonden die dingen ook al weer? Jezusnogantoe, dacht hij. Wat is ze onbeschrijflijk mooi. En ik ben met haar in gesprek. Twee zielen in één ruimte.

Zo vlug als redelijkerwijs mogelijk was, sjokte Ferdinand in merkwaardige huppeldraf een rondje door de winkel naar het rek waar hij net achter gestaan had. Het meisje liep in soepele tred achter hem aan.

“We hebben verschillende typen”, begon hij zenuwachtig. “Ik neem aan dat je wat fikse wandelingen zult gaan maken. Misschien zelfs wel met rugzak?”

“Nou, ik ga met mijn ouders. Dus heel lange wandelingen zullen het niet worden en zeker niet met een rugzak.” Ze keek hem in de ogen en lachte.

Met haar ouders! De hemel brak open en rein engelengezang vulde Ferdinands geest. Alle stukjes van de puzzel des levens leken in één keer in elkaar te passen. Met haar ouders! Bovenmenselijke inspanning was nodig om tranen van ontroering te bedwingen. Adrenaline golfde door zijn lichaam.

“Wat leuk dat je met je ouders gaat.” Hij pakte een paar bergschoenen van de plank. Met moeite wist hij het vele speeksel weg te slikken dat plotseling in zijn mond gelopen was. “Ga even zitten en probeer deze maar eens.”

Routineus schopte ze haar zwarte laarsjes uit, trok de wandelschoenen aan en liep er een paar meter op. Ferdinand keek naar haar lange slanke benen met daaronder het logge schoeisel. Ware schoonheid houdt nimmer op te bestaan. Het leven is te mooi om waar te zijn. Woorden schieten tekort. O heerlijk uur, al zou hij nu sterven, alles zou volmaakt zijn. Dit was waarlijk een moment om vol overgave te koesteren. Ferdinand genoot in stilte en wachtte op de dingen die komen zouden.

Het meisje keek hem vragend aan.

“Passen ze?” vroeg hij snel.

“Ze zitten als gegoten maar toch twijfel ik nog een beetje.”

“Dat snap ik best.” Ferdinand probeerde te glimlachen. Als de grimas die hij trok haar maar niet zou afschrikken.

Het meisje keek naar de schoenen.

“Moeilijk om zomaar even te beslissen.”

“Het is een aanschaf die je weloverwogen moet doen,” haastte Ferdinand zich te zeggen. “Dat begrijp ik best.”

Het is niet te begrijpen, dacht hij. Zoveel plaats als er in mijn lichaam is voor ontroering. Wat is het dat mij drijft? Al die leegte die zo plotseling opgevuld wordt, de stromingsleer der liefde. Het kan niet anders of dit moet wederzijds zijn, als waren wij communicerende vaten.

Overmand door zoveel warmte en mededogen zou ze hem nu luid snikkend om de hals vliegen terwijl tranen van ontroering haar mascara deden uitlopen. Ze zou zich dicht tegen hem aan drukken en tussen haar tranen door prevelen dat hij de eerste oprechte man in haar leven was. De vele jaren die ze celibatair bij haar ouders had doorgebracht, werden nu beloond. Hun beider lichaam en geest zouden voorgoed met elkaar verbonden zijn. Haar goddelijke lichaam zou ze schenken aan zijn superieure en oprechte geest.

“Ik kijk nog even verder.” Ze zette de bergschoenen terug, trok haar laarsjes weer aan en verliet de zaak.

“Dag!”

Ferdinand prevelde enige woorden van gelijke strekking en staarde de rest van de middag bewegingloos voor zich uit naar de plek waar ze gezeten had. In de bergschoenen die ze gepast had hing een betoverend parfum. Het leven was waarlijk een avontuur, waard om geleefd te worden. Thuis zou ze, naakt slapend onder een satijnen laken, dromen over de verkoper die zo’n onuitwisbare indruk op haar had gemaakt. Wel wat slungelig, maar een edelman in al zijn bescheidenheid. Zonder overbodige franje zoals dat wel vaker het geval was bij mannen die oprecht in het leven stonden. Haar ouders had ze reeds op de hoogte gebracht van de op handen zijnde komst van deze jonge god. Natuurlijk had ze hem een brief willen schrijven, maar zelfs de meest prozaïsche woorden waren tekort geschoten. Vele malen had ze de aan het papier toevertrouwde zieleroerselen weer verscheurd, de ogen vochtig van zoveel onmacht en ontroering.

Lot, ik tart u!

De rest van de week ging in ledigheid ten onder. Niet dat het Ferdinand wat uit maakte, want hij was er aan gewend. Slechts de raadselachtige glimlach die zijn lippen sierde, gaven de kenner de indruk dat er iets belangwekkends stond te gebeuren. Ferdinand schrok op. Er kwamen twee vrouwen de zaak binnen. Niet dromen, niet dromen, galmde het plots door zijn hoofd. Zij was het weer, samen met een wat oudere vrouw. Warmte vervulde Ferdinands geest. Dit was Het Teken. Ze was teruggekomen voor de bergschoenen en haar moeder wilde met eigen ogen het manspersoon zien aan wie dochterlief binnen afzienbare tijd al haar geheimen zou prijsgeven.

Ferdinand glimlachte naar het meisje. Hij had de situatie juist ingeschat.

“Kom je weer voor de bergschoenen?” Zijn keel voelde droog aan. Jezus, kon er niet iets orginelers uit zijn mond komen?

“Ja, jij drong tenminste niet zo aan. Daarom koop ik ze liever hier.” Ferdinand voelde zich groeien.

“Eerlijk advies verkoopt het best. Echt waar.” Hij nam de schoenendoos onder zijn arm. “Je wilt ze vast nog wel een keer passen.” “Ja, graag.” Ze keek hem aan en lachte.

Welk een heerlijk eenvoudige dialoog was dit. Een man van weinig woorden en zonder enige vorm van opsmuk, dat was hij.

Ze ging zitten en trapte haar laarsjes uit. Ferdinand nam een schoen uit de doos, knielde en begon de veter door de gaten te rijgen. Het meisje stak haar voet sierlijk naar voren en keek hem aan. Iedere vezel in zijn lichaam leek te trillen. Hij staarde naar haar ranke voet en mompelde onverstaanbaar “Mag ik even?”

Even raakte Ferdinands handpalm de fluweelzachte huid van haar enkel. Hoe zouden haar lippen smaken? Hoe zouden haar borsten voelen? Hoe zou haar gekreun zijn oorschelp binnendringen?

Met trillende vingers strikte hij de veter. In gedachten kroop zijn hand langs haar slanke, door de zon gebruind been omhoog. Ze sloot haar ogen en streelde hem zacht door het haar. Ferdinands hand had nu de rand van haar minirokje bereikt. Het meisje kreunde, kuste hem hartstochtelijk op de mond en fluisterde sidderend van genot “ik heb de hele week alleen maar aan jou kunnen denken. Laten we alsjeblieft naar mij thuis gaan.” Of enige woorden van gelijke strekking, dacht hij er snel achteraan in een poging een op handen zijnde erectie in te dammen.

Het meisje stond op en liep enkele passen. “Ja, ik neem ze.”

Ze deed de bergschoen uit en stopte hem terug in de doos. Gedrieën liepen ze naar de kassa. Ferdinands hersens werkten op topsnelheid. Op één of andere manier moest hij hier een vervolg aan praten. Zorgen dat hij al die dingen kon gaan doen, die hij nooit deed. De juiste woorden nu, maar dan wel in een nauwkeurige dosering. Eerst maar eens tegen die zo-slank-zijn-als-je-dochter tante. Werken aan een goede verstandhouding met je schoonmoeder, daar kon je niet vroeg genoeg aan beginnen.

“Nou mevrouw,” likte hij met zoetgevooisde stem. “Ik hoop dat u mooie wandelingen met uw dochter gaat maken.”

De vrouw keek hem verbaasd aan, maar scheen zich te hervinden. Ze antwoordde niet en pakte de tas met de schoenen. Een meewarig lachje sierde haar lippen.

“Kom, we gaan.”

Ferdinands ogen schoten heen en weer tussen de vrouw en het meisje. Er was iets. Hij voelde zich onrustig worden. Vanwaar opeens die afstand en die raadselachtige blik? Waar bleven al die sensuele glimlachjes waar hij recht op had?

Ferdinand gaf de kassabon aan het meisje. Hij kon de gedachte niet voor zich houden.

“Ze is toch je moeder?”

Het meisje keek hem strak aan.

“Nee, ze is mijn vriendin.” Ferdinand begon te trillen. Hij voelde een afstand van lichtjaren. Nog voor ze de winkel hadden verlaten, schoot hij reeds in een depressie.

II

Wat ik natuurlijk ook kan doen, dacht Ferdinand, terwijl hij de volgende dag op zijn fiets door de stromende regen richting station ploeterde, is omkeren. Terug naar huis gaan en me gewoon ziek melden. Wanneer de controlerend arts langs zou komen, zou hij een neurose voorwenden en desnoods, wanneer doortastend optreden geboden was, de man meteen naar de strot vliegen.

Maar Ferdinand was een moderne man bij wie ratio immer de boventoon voerde. Snel becijferde hij dat hij de route naar het station al voor meer dan de helft afgelegd had. Omkeren was dus zinloos en bovendien hadden de eerste straaltjes regen de weg naar zijn onderbroek al gevonden. Ferdinand schudde de gedachte van zich af, zette zijn fiets tegen een lantarenpaal en klikte het hangslot dicht. Voor de rest van de dag zou zijn rijwiel onlosmakelijk verbonden zijn met dit lichtgevend stuk functionaliteit. Goedkeurend bekeek hij het geheel. Het was alsof deze lantarenpaal zijn fiets een bepaalde meerwaarde gaf. Ik ben het licht, laat eenieder tot mij komen. Nou, zijn fiets stond er al. Goedgehumeurd begaf Ferdinand zich naar het loket. Pas in de stationshal hoorde hij het soppende geluid dat zijn doorweekte schoenen maakten.

“Actie leidt tot reactie,” mompelde Ferdinand en kocht opzettelijk een treinkaartje zonder korting. Want alles had zo zijn prijs wanneer de baas betaalde. Op het perron aangekomen bleek zijn trein reeds vertrokken.

“Welaan, welaan…” Peinzend keek hij voor zich uit. Wederom had de tijd hem een gemene streek geleverd. Reden temeer om zonder genade hard terug te slaan. Maar hoe? Deze moeilijke levensvraag moest maar eens rustig overdacht worden in de stationsrestauratie. Daar kocht hij een bekertje koffie en keek rond. Er was geen lege tafel meer te ontdekken. Dat betekende dat hij zich onder het gepeupel zou moeten begeven. Zo had ieder mens wel eens een dag vol tegenslag. Dat rijmt nog ook. Dag en tegenslag. Wederom een teken van tomeloze genialiteit. Jammer dat ook deze gedachte voor eens en altijd verloren zou gaan voor de mensheid. Hij schoof aan bij een tafel waar een man van middelbare leeftijd achter zijn krant verscholen zat. Ferdinand nam de man in zich op. De open optafel liggende aktenkoffer en het driedelig kostuum dat de man droeg, waren overduidelijk de attributen die bij een welgestelde middenklasser hoorden. Ferdinand boog zich wat voorover en keek in het koffertje. Tussen enkele paperassen ontwaarde hij een prentenboek. De man had dus kinderen. Ferdinand bekeek ’s mans handen maar kon geen trouwring ontdekken. De stakker was vast gescheiden. Deze hard werkende brave borst kon dus wel een mentale stimulans gebruiken.

Ferdinand rochelde op zo onbeschoft mogelijke wijze zijn keel. De krant ging omlaag, Ferdinand keek het blote-billen-gezicht tegenover hem plechtig aan, stak zijn wijsvinger omhoog en sprak de woorden: “Wie zijn vrouw aan de kant zet, hoeft geen eieren meer te eten. Ik dank u voor uw aandacht.”

“Pardon?” hoorde hij. “Ik geloof niet dat ik u kan volgen.”

“Volgen is slechts voor speurhonden weggelegd. Blaft u maar eens.”

De man begon een angstige blik in de ogen te krijgen. Hij voelde zich zichtbaar niet op zijn gemak.

“Nu begrijp ik wel dat het nog vroeg in de ochtend is,” vulde Ferdinand de stilte op, “maar dat neemt nog niet weg dat u op mijn uitnodiging hoort in te gaan.”

“Hoe, hoe bedoelt u?”

De man begon te stotteren. Ook dat nog. Dit was een moeilijk geval, vergeven van de jeugdtrauma’s, dat was wel duidelijk.

“Wie stottert heeft aan een half woord voldoende, u sprak twee keer het woord ‘hoe’ uit. De helft daarvan was ook wel voldoende geweest, vindt u niet?”

Reeds lichtelijk in paniek borg de man zijn krant op en sloot het koffertje. “Excuseert u mij, mijn trein komt zo.” IJlings maakte hij zich uit de voeten.

Tevreden keek Ferdinand de man na. Dit diende gevierd te worden. Hij trok drie lauwe kroketten uit de muur, zakte onderuit en plantte zijn voeten op de zojuist zo jammerlijk in de steek gelaten stoel tegenover zich.

Na het kwaliteitsproduct smaakvol verorberd te hebben, keek Ferdinand om zich heen. De ruimte was bijna geheel verlaten. Een blik op zijn horloge leerde hem dat zijn trein er al zou moeten staan. Snel stond Ferdinand op en verliet de restauratie.

Perron 6, perron 6, perron 6, schoot het door hem heen. Vlug liep hij detrappen van de voetgangerstunnel af en spoedde zich naar de intercity die nu waarschijnlijk op hem stond te wachten. Nog zwaar nahijgend van de inspanning kwam Ferdinand op het perron aan.

“Krijg nou wat,” mompelde hij, terwijl hij het vertrekbord bestudeerde. “Tien minuten vertraging. Ook dat nog.” Hij dacht een ogenblik na. Geen enkele reden tot paniek. Op perron 1 zou over een minuut of drie de stoptrein vertrekken. Snel spoedde hij zich de trappen af en bereikte op tijd de stoptrein. Opgelucht stapte hij in en nam plaats. Het was hier goed toeven en zijn kleding begon ook al wat droger aan te voelen. Misschien was de tijd dan toch voor even een compagnon van hem geworden.

Plotseling klonk de intercom. “Dames en heren, wij wachten met vertrekken totdat de intercity weg is. Onze excuses voor de vertraging.” Ferdinand vloekte, stond op, sprong met een ietwat spastische beweging de trein uit en rende voor de zoveelste maal de trappen van het tunneltje af en op. Perron 6 lag er verlaten bij. Ferdinand begon te zweten. Zijn kleren plakten weer. Met angstig gemoed rende hij door het tunneltje terug naar de stoptrein die hij net verlaten had. Dikke fluimen slijm van de inspanning verzamelden zich in zijn mond. Plotseling hoorde hij boven zich het gebonk van de vertrekkende stoptrein.

Ferdinand stopte en leunde met één hand tegen de wand van het tunneltje. Hij probeerde te spugen. Lange draden slijm bleven aan zijn mond hangen. Met de mouw van zijn jas veegde hij ze af. Het zweet stroomde nu over zijn gezicht. Hij voelde zich misselijk worden.

Weg hier, terug naar huis, schoot het door hem heen. Met gebogen hoofd verliet hij het station. Bij zijn fiets aangekomen, dienden de drie kroketten zich reeds aan.

En terwijl de regen zijn maaltijd langzaam wegspoelde, fietste Ferdinand bleekjes, en nog verder voorovergebogen dan normaal, terug naar huis.

Je kunt ‘Heb mij lief’ nog bestellen voor slechts € 11,90 incl. verzendkosten. Gesigneerd met een door jou bedachte opdracht! Of zonder, dat mag natuurlijk ook.