Bij de tandarts

Ditmaal bevindt de stoel zich in de polikliniek van het ziekenhuis. De tandarts, een vriendelijk heerschap met een blotebillengezicht en licht grijzend haar bij de slapen, gaat mijn verstandskies trekken. Op een lichtbak bestudeert hij twee röntgenfotootjes van mijn onderkaak. Intussen staar ik, met een ondergezicht dat aanvoelt als een blok klei, naar het plafond. Recht boven me hangt een zilverkleurige Ikea-klok. Tien over negen.

“Zozo,” zegt de tandarts terwijl hij de lichtbak uit doet. “Uw verstandskies ligt inderdaad helemaal op zijn kant.” Hij doet een mondkapje voor en komt naast me zitten. “Ik zal de kies doormidden moeten boren. Anders krijg ik ‘m er niet uit.” Hij lacht om mijn gespannen gezicht. “Is binnen tien minuten gefikst hoor. U staat zo weer buiten.”

Daar is de assistente. Terwijl de tandarts plaats neemt aan mijn linkerzijde, richt zij de operatielamp. Binnen een mum van tijd is mijn verstandskies blootgelegd. Ik voel er niets van. Alleen het doorzichtige slangetje waarmee de assistente bloed uit mijn mond zuigt, bewijst dat er diep in mijn tandvlees wordt gesneden. Het is een geslurp van jewelste.

De tandarts komt even overeind en recht de rug. Ik volg zijn handelingen vanuit een ooghoek. Aha, hij wisselt van gereedschap. Daar verdwijnt de boor mijn mond in.

Een hoog, snerpend geluid met af en toe wat zware, schurende uithalen klinkt op uit mijn mond. De assistente staat nu achter me. Ze houdt mijn hoofd stevig vast. Alles lijkt te trillen. Minuten verstrijken. De tandarts komt overeind, schuift heen en weer op zijn kruk en buigt zich weer voorover. De lage uithalen van het boortje duren nu langer. Alsof iemand met een huis-tuin-en-keukenboor een gat in een zwaar betonnen plafond probeert te boren.

Weer komt de tandarts overeind. Er parelt zweet op zijn voorhoofd. Zijn mondkapje klappert op het ritme van zijn woorden. “Ik ben door de kies heen en ga hem nu doormidden breken.” Hij toont me een zilverkleurig stukje gereedschap, een mini-koevoetje. “Splijten, zeg maar. Dat kan even een eng geluid in het hoofd opleveren.”

De tandarts buigt zich weer over me heen. Hij frunnikt achter in mijn mond. “Komt ie!” Aan de wijze waarop de assistente mijn hoofd omklemt, kan ik merken dat hij kracht zet.
Dan gebeurt het. Het is alsof mijn complete schedeldak met een enorm breekijzer in tweeën wordt gespleten. Van mijn voorhoofd, via de kruin, tot aan mijn nek. Het kan niet anders of mijn hersens liggen nu bloot.

De tandarts komt overeind. “Ik zet het hoofdeinde van uw stoel wat lager. Heb ik net wat beter zicht.” De stoel zoemt. Mijn hoofd gaat richting linoleum. De tandarts tuurt in mijn mond. “Uw verstandskies is nog niet helemaal doormidden zie ik nu. Het is me een onding, dat kan ik u wel vertellen.”

Het gekrijs vangt weer aan, maar hoe dieper het boortje in mijn verstandskies doordringt, des te zwaarder het geluid. Weer gewrik, nu met het boortje zelf. “Oeps,” schrikt de tandarts plots. Het boren stopt. Hij tuurt in mijn mond. “Krijg nou wat…” Ik voel zijn vingers rondtasten op en onder mijn tong. “Waar is dat ding ergens?” Ik blijf bewegingloos liggen. Er glijdt iets mijn keel in. Ik heb geen keuze, ik slik.

“Verdikkeme, is het puntje van de boor afgebroken,” bromt de tandarts, terwijl zijn vingers mijn mond verder fouilleren. “Momentje hoor.”

Ik kijk naar de klok boven me. Twintig over negen. Dan verschijnt plots het hoofd van de tandarts tussen mij en de klok. “Zeg, u heeft toch niet…?”

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Ik werk voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!