Mijn tante An was zo’n ouderwetse non, in habijt. Een pinguïn in een Franse kloostertuin. Ze stierf afgelopen maand, precies op haar zesennegentigste verjaardag. Alsof ze een eigen afspraak met de tijd had.
Tante An leek sprekend op wijlen mijn moeder, haar één jaar jongere zus. Dat maakte elk bezoek tot iets onwerkelijks. Alsof je een parallel universum binnenstapte, waarin de dood zich bedacht had en mama plots weer aan tafel zat, dit keer in een habijt. Dezelfde frêle bouw, dezelfde stem en ook die lichte hoofdknik als ze lachte. Het was een verwarring waarvoor geen woord bestaat: troost en pijn tegelijk. Alsof de hemel voor heel even in de Elzas lag, tussen de wijnvelden en de stilte uit de regels van Benedictus.
Je zou denken dat tante An een vrouw met een onwrikbaar geloof was, iemand die haar leven lang zekerheid ademde. Maar als je haar vroeg of ze in God geloofde, antwoordde ze altijd: “We moeten er maar het beste van hopen.” In die zin zit meer wijsheid dan in duizend catechismussen.
En juist zij was de enige non in het klooster die online mocht zijn, ook toen ze bedlegerig werd. Terwijl haar medezusters rozenkransen prevelden, scrolde zij waarschijnlijk door het nieuws of stuurde een mailtje. Wie weet bad ze via Google of zocht ze God op Wikipedia. Wie zal het zeggen. Ik vind het achteraf bijna fascinerend: de vrouw die zich een leven lang had toegelegd op stilte en soberheid, verdween tenslotte in het blauwe licht van een computerscherm.
Tante An kreeg de begrafenis die precies bij haar paste. Geen marmeren grafsteen of een familiegraf op een kerkhof met grindpaden. Nee, gewoon in de kloostertuin. In een laken gewikkeld de grond in, naast al die andere nonnen die in stilte hun leven hadden geleefd. Precies dat gaf het afscheid zijn waardigheid; de eenvoud van het verdwijnen.
Wat me het meest bijblijft, is een moment van jaren geleden. Ik had vakkundig een potje van mijn leven gemaakt, alles verprutst. En tante vroeg zachtjes of ik het goed vond dat zij en de andere nonnen een keer voor me zouden bidden. Niet belerend, niet vroom, maar ik begreep wat ze wilde zeggen: misschien helpt het, al is het maar een klein beetje.
Dat is het soort geloof waar je niks van hoeft te begrijpen om er iets bij te voelen. Niet het geloof van marmeren kerken, dikke catechismussen en vingerwijzende priesters. Het is het geloof van iemand die denkt: ik kan weinig voor je doen, maar dit kan ik je geven. Een gebed. Een paar fluisterende vrouwenstemmen in een kloosterkapel.
Het is raar hoe die herinnering er nu opeens zo helder is. Dat er ooit iemand was die dacht: laat mij maar even voor jou bidden. Dat is meer troost dan de meeste mensen in een heel leven krijgen.